Dit zijn de aantallen van de bewapende krijgers die zich in Hebron bij David voegden om Sauls koningschap op hem over te dragen, zoals de HEER had beschikt:
Judeeërs, uitgerust met grote schilden en lansen:
6800 gewapende mannen; uit de stam Simeon:
7100 dappere krijgslieden; van de Levieten:
4600 man, onder wie Jojada, de leider van de nakomelingen van Aäron, met 3700 man, en Sadok, een jonge krijgsman, met 22 legeraanvoerders uit de familie van zijn vader; uit de stam Benjamin, de verwanten van Saul:
3000 man (tot dan toe was de meerderheid van Benjamin het huis van Saul trouw gebleven); uit de stam Efraïm:
20.800 dappere krijgslieden, die bij hun families in hoog aanzien stonden; uit de westelijke helft van Manasse 18.000 man, officieel afgevaardigd om David tot koning uit te roepen; uit de stam Issachar, waar men de tekenen des tijds goed aanvoelde en begreep welke koers Israël zou kiezen:
200 hoofden met hun stamgenoten onder hun bevel; uit de stam Zebulon:
50.000 man parate troepen, uitgerust met allerlei soorten wapens, vechtlustig en vastberaden; uit de stam Naftali:
1000 aanvoerders met 37.000 mannen bewapend met grote schilden en speren; uit de stam Dan:
28.600 man parate troepen; uit de stam Aser:
40.000 man parate troepen; en van de overkant van de Jordaan, uit de stammen Ruben, Gad en Oost-Manasse:
120.000 man, uitgerust met allerlei soorten wapens en oorlogstuig.
Al deze geoefende krijgslieden waren naar Hebron gekomen, van ganser harte bereid om David te steunen en hem koning over heel Israël te maken, en ook de rest van Israël kwam, eensgezind, om David tot koning uit te roepen. Drie dagen lang bleven ze bij David, genietend van het feestmaal dat hun verwanten voor hen hadden aangericht. Allemaal, tot uit Issachar, Zebulon en Naftali toe, hadden ze op ezels, kamelen, muildieren en ossen proviand meegebracht:
een overvloed aan meel, gedroogde vijgen en rozijnen, wijn, olie, runderen, schapen en geiten, want er heerste vreugde in Israël.